Bies
door Loes Rademaker
De plant
Biezen zijn meerjarige, zuiverende waterplanten (helofyten) met een groenblauwe kleur.
Ze kunnen een lengte bereiken van 1,5 tot 3,5 meter. De grotendeels bladloze stengel van de bies bevat merg, waardoor zuurstof kan worden getransporteerd naar de wortels die onder water liggen.
De verschillende biezen behoren tot het geslacht Schoenoplectus. In het Latijn betekent schoeno ‘bies’ en plectos ‘vlechten’.
De combinatie van water, getijden en stroming is van groot belang voor zowel de groeiplaats als de kwaliteit van de bies.
De biezen van de hoogste kwaliteit kwamen uit het zoetwatergetijdengebied de Biesbosch.
Ook in gebieden waar het zeekleilandschap en het rivierenlandschap samenkwamen, zoals de zeearmen in Zuid-Holland en de IJsseldelta, konden biezen van hoge kwaliteit worden geteeld.
Biezen uit het veenlandschap, zoals in de Weerribben-Wieden, golden als van de laagste kwaliteit.
Verleden
De biescultuur in Nederland maakt deel uit van de bredere traditie van riet- en griendcultuur. Toch is de bies meer een vergeten materiaalgewas geworden. Vroeger was de bies het eerste gewas dat werd aangeplant in uiterwaarden om land te winnen en/of als materiaalgewas. Wanneer het land ongeschikt werd voor biesteelt, schakelde men over op rietteelt. Daarna volgde vaak de aanleg van grienden voor de teelt van wilgenhout. Deze gewassen zijn goed bestand tegen natte gronden.
De biezen die met commerciële doeleinden werden geteeld en als materiaal werden gebruikt, waren onder andere de steenbies of ruwe bies, de mattenbies, de basterdbies, hangzaad en het zogenoemde fransje. Biezen werden eens per twee à drie jaar gesneden. De biesvelden verdwenen geleidelijk, onder andere door overgroeiing van andere vegetaties zoals riet, maar ook door grote waterbouwkundige ingrepen zoals de aanleg van de Afsluitdijk en de Deltawerken. Hierdoor verdwenen de getijden in bepaalde gebieden en werd het water minder troebel.
Ook het toekennen van natuurstatus aan veel gebieden bracht verandering. Door de nieuwe bestemming als beschermd natuurgebied bleef er weinig tot geen ruimte over voor het cultiveren van gewassen en agrarische activiteiten in deze gebieden. Daarbovenop was er vraat door ganzen en zwanen aan de jonge scheuten, zonder mogelijkheid tot preventie. Het snijden van biezen is bovendien arbeidsintensief en kan niet machinaal worden uitgevoerd, wat het commercieel onrendabel maakte.
Vroeger zorgde de matter zelf voor zijn materiaal om matten te kunnen maken. Hij was nauw betrokken bij de gehele biezencampagne, met Genemuiden als belangrijk voorbeeld. In de zomer werden de groene biezen gesneden in onder andere het Zwarte Meer. In de winter verwerkte men de gedroogde, bruine biezen. De verwerking vond vaak plaats onder erbarmelijke omstandigheden, er heerste veel armoede onder de werkers en kinderarbeid kwam regelmatig voor.
Van de materiaalbiezen werden voornamelijk (rol)matten en stoelzittingen gemaakt of in de kuiperij als afdichtmateriaal voor vaten. Stoelenmatten vond in heel Nederland plaats en was minder streekgebonden dan het maken van (rol)matten, dat vooral in Genemuiden plaatsvond. Deze rolmatten werden later vervangen door zogenaamde Genemuider tegelmatten. Voor deze matten werden de biezen gevlochten in plaats van geweven. Het vlechten van biesstrengels gebeurde met drie slagen en de strengels moesten overal even dik zijn. Daarna werden ze in een mal tot tegels gevormd, die samen een mat vormden. In Earnewâld vlocht men met meer dan drie biezen, waarbij de banden vervolgens aan elkaar werden geregen tot een mat. Stoelenmatters sneden soms ook zelf kleine hoeveelheden biezen voor eigen gebruik.
Heden
Tegenwoordig zijn er nog slechts twee biezenhandelaren actief in Nederland, beide gevestigd in Genemuiden: De Lange en Gebroeders Visscher. Zij importeren materiaalbiezen uit onder andere Oekraïne, Polen en voorheen ook Portugal. Ze leveren aan stoelenmatters en aan de kuiperij in Schotland.
Hoewel er hernieuwde aandacht is voor het verdwijnen van oude ambachten en het stoelenmatten in Nederland zelfs is erkend als immaterieel erfgoed, wordt slechts een deel van de relatie tussen arbeider en materiaal belicht. De arbeider had namelijk niet alleen kennis van de verwerking, maar ook van het oogsten en prepareren van de biezen. Zij wisten waar de beste biezen te vinden waren, doordat zij het landschap goed kenden.
Nu het commercieel snijden van biezen in Nederland is verdwenen, dreigt ook de kennis over biesteelt en -verwerking verloren te gaan. Deze ambachtelijke kennis werd niet alleen overgedragen van grootvader op vader en van vader op zoon, maar omvatte ook het oogsten en het bewerken van het gewas.
Voor uitgebreide achtergrondinformatie over de bies, verwijs ik naar mijn masterscriptie die te lezen is via de volgende link:
Voor vragen en opmerkingen, stuur een e-mail naar loes.rademaker@protonmail.com – Loes Rademaker